Handelingen van apostelen 15:1-41

15  Er kwamen mannen uit Judea, die de broeders begonnen te leren: ‘Als jullie je niet laten besnijden naar het gebruik van Mozes,+ kunnen jullie niet worden gered.’  Maar nadat er heel wat onenigheid en discussie was ontstaan tussen hen en Paulus en Barnabas, werden er regelingen getroffen om Paulus, Barnabas en enkele anderen naar de apostelen en ouderlingen in Jeruzalem+ te laten gaan om de kwestie voor te leggen.  Nadat de gemeente een eind met hen mee was gegaan, reisden de mannen verder door Fenicië+ en Sama̱ria. Ze vertelden uitgebreid over de bekering van de heidenen,* wat tot grote vreugde onder alle broeders leidde.  Bij hun aankomst in Jeruzalem werden ze verwelkomd door de gemeente, de apostelen en de ouderlingen, en ze vertelden wat God allemaal via hen had gedaan.+  Maar enkele leden van de partij van de farizeeën die gelovigen waren geworden, stonden van hun zitplaats op en zeiden: ‘Ze moeten besneden worden en opdracht krijgen zich aan de wet van Mozes te houden.’+  De apostelen en de ouderlingen kwamen bij elkaar om deze kwestie te bespreken.  Na een lange, hevige discussie stond Petrus op en zei tegen ze: ‘Mannen, broeders, jullie weten heel goed dat God mij al in het begin uit jullie midden heeft uitgekozen, zodat heidenen* uit mijn mond het woord van het goede nieuws zouden horen en geloven.+  En God, die het hart kent,+ heeft getuigenis afgelegd door hun de heilige geest te geven,+ net zoals hij die aan ons heeft gegeven.  En hij heeft geen enkel onderscheid gemaakt tussen ons en hen,+ maar hij heeft hun hart door geloof gereinigd.+ 10  Waarom stellen jullie God dan nu op de proef door een juk* op de nek van de discipelen te leggen+ dat onze voorvaders en wijzelf niet konden dragen?+ 11  Nee, wij geloven dat we op dezelfde manier als zij worden gered,+ dankzij de onverdiende goedheid van de Heer Jezus.’+ 12  Toen werd de hele groep stil, en ze luisterden naar Barnabas en Paulus, die vertelden over alle tekenen en wonderen die God via hen onder de heidenen* had gedaan. 13  Nadat ze waren uitgesproken, zei Jakobus:+ ‘Mannen, broeders, luister.+ 14  Simeon+ heeft uitgebreid verteld hoe God voor het eerst zijn aandacht op de heidenen* heeft gericht om uit hen een volk voor zijn naam te vormen.+ 15  Dat klopt met de woorden van de Profeten, zoals er geschreven staat: 16  “Hierna zal ik terugkomen en de ingestorte tent van David weer oprichten. Ik zal de puinhopen herbouwen en de tent herstellen, 17  zodat de mensen die overblijven Jehovah oprecht gaan zoeken, samen met mensen uit alle volken, mensen die naar mijn naam zijn genoemd, zegt Jehovah, die deze dingen doet,+ 18  die sinds de oudheid bekend zijn.”+ 19  Het is dan ook mijn beslissing om het de heidenen* die zich tot God bekeren niet moeilijk te maken,+ 20  maar hun te schrijven dat ze zich moeten onthouden van dingen die door afgoden zijn verontreinigd,+ van seksuele immoraliteit,+ van verstikt vlees en van bloed.+ 21  Want sinds de oudheid* zijn er in stad na stad mensen geweest die Mozes prediken, omdat hij elke sabbat in de synagogen wordt voorgelezen.’+ 22  Toen besloten de apostelen en de ouderlingen, samen met de hele gemeente, mannen uit hun midden te kiezen en die met Paulus en Barnabas naar Antiochi̱ë te sturen. Ze stuurden Judas, die Ba̱rsabbas werd genoemd, en Silas+ — mannen die de leiding hadden onder de broeders. 23  Ze gaven hun de volgende brief mee: ‘Van jullie broeders, de apostelen en de ouderlingen, aan de broeders in Antiochi̱ë,+ Syrië en Cili̱cië die uit de heidense* volken komen: Gegroet! 24  Wij hebben gehoord dat enkelen uit ons midden bij jullie zijn geweest en onrust hebben veroorzaakt door wat ze zeiden.+ Ze hebben geprobeerd jullie in verwarring te brengen, terwijl wij hun niets hadden opgedragen. 25  We zijn dan ook tot het unanieme besluit gekomen om mannen uit te kiezen en die samen met onze dierbare Barnabas en Paulus naar jullie toe te sturen, 26  mannen die zich met hart en ziel inzetten voor de naam van onze Heer Jezus Christus.+ 27  Daarom sturen we Judas en Silas mee, zodat zij dezelfde dingen mondeling kunnen overbrengen.+ 28  Want de heilige geest+ en wij hebben besloten jullie geen verdere last op te leggen dan deze noodzakelijke dingen: 29  blijf je onthouden van dingen die aan afgoden zijn geofferd,+ van bloed,+ van verstikt vlees+ en van seksuele immoraliteit.+ Als je je verre houdt van die dingen, zal het goed met je gaan. Wij wensen jullie het beste toe!’ 30  Nadat ze de mannen op weg hadden gestuurd, gingen die naar Antiochi̱ë. Daar riepen ze de hele groep bij elkaar en gaven hun de brief. 31  Ze lazen die en waren blij met de bemoedigende inhoud. 32  Judas en Silas, die zelf ook profeten waren, hielden heel wat toespraken om de broeders op te bouwen en te sterken.+ 33  Ze bleven daar een tijdje, waarna de broeders hun een goede terugreis wensten naar degenen die hen hadden gestuurd. 34  —— 35  Maar Paulus en Barnabas bleven in Antiochi̱ë. Ze gaven daar onderwijs en maakten samen met veel anderen het goede nieuws van het woord van Jehovah bekend. 36  Na een aantal dagen zei Paulus tegen Barnabas: ‘Laten we nu* teruggaan en de broeders bezoeken in alle steden waar we Jehovah’s woord hebben verkondigd, om te kijken hoe het met ze gaat.’+ 37  Barnabas was vastbesloten om Johannes, die Markus werd genoemd,+ mee te nemen. 38  Maar Paulus vond het geen goed idee om hem mee te nemen, omdat hij hen in Pamfylië had verlaten en niet met hen was meegegaan voor het werk.+ 39  Ze kregen daarover een hoogoplopende ruzie en gingen uit elkaar. Barnabas+ nam Markus mee en ging per schip naar Cyprus. 40  Paulus koos Silas uit en vertrok, nadat de broeders hem aan de onverdiende goedheid van Jehovah hadden toevertrouwd.+ 41  Hij reisde door Syrië en Cili̱cië, waar hij de gemeenten sterkte.

Voetnoten

Of ‘al generaties lang’.
Of mogelijk ‘in elk geval’.

Aantekeningen

oudsten: Lett.: ‘oudere mannen’. In de Bijbel wordt het Griekse presbuteros voornamelijk gebruikt voor personen die gezag en verantwoordelijkheid dragen in een gemeenschap of natie. Hoewel de term soms duidt op leeftijd (zoals in Lu 15:25 en Han 2:17), wordt die niet uitsluitend toegepast op ouderen. Hier wordt het woord gebruikt voor de leiders van het Joodse volk, die vaak in één adem worden genoemd met de overpriesters en de schriftgeleerden. Het Sanhedrin bestond uit mannen uit deze drie groepen (Mt 21:23; 26:3, 47, 57; 27:1, 41; 28:12; zie Woordenlijst ‘Ouderling, oudste’).

ouderlingen: Lett.: ‘oudere mannen’. Hier verwijst het Griekse presbuteros naar personen die een verantwoordelijke positie hadden in de christelijke gemeente in de eerste eeuw. De ouderlingen van de gemeente in Jeruzalem worden in één adem met de apostelen genoemd als degenen naar wie Paulus, Barnabas en een paar andere broeders uit Syrisch Antiochië toe gingen om de besnijdeniskwestie op te lossen. Dus net zoals een aantal oudsten in het letterlijke Israël op nationaal niveau de leiding hadden, vormden deze ouderlingen samen met de apostelen een besturend lichaam voor alle christelijke gemeenten in de eerste eeuw. Dat wijst erop dat de oorspronkelijke groep die als besturend lichaam fungeerde, de 12 apostelen, nu was uitgebreid (Han 1:21, 22, 26; zie aantekeningen bij Mt 16:21 en Han 11:30).

kwestie: Of ‘discussie’. Het Griekse zetema duidt vaak op een controversiële kwestie of een specifiek geschilpunt. Het is verwant aan een Grieks woord dat ‘zoeken’ betekent (zeteo). (Zie aantekening bij Han 15:7.)

de ouderlingen: Of ‘de oudsten’. Lett.: ‘de oudere mannen’. In de Bijbel wordt het Griekse presbuteros voornamelijk gebruikt voor personen die gezag en verantwoordelijkheid dragen in een gemeenschap of natie, hoewel de term soms duidt op leeftijd. (Zie aantekening bij Mt 16:21.) In het oude Israël deelden de oudsten de verantwoordelijkheid voor het leiderschap en bestuur, zowel op plaatselijk niveau (De 25:7-9; Joz 20:4; Ru 4:1-12) als op nationaal niveau (Re 21:16; 1Sa 4:3; 8:4; 1Kon 20:7). Dit is de eerste keer dat het woord in verband met de christelijke gemeente wordt gebruikt. Net als de oudsten in het letterlijke Israël gaven de ouderlingen in het geestelijke Israël leiding aan de gemeente. In deze context waren de ouderlingen degenen die de hulpgoederen in ontvangst namen en toezagen op de verdeling ervan over de gemeenten in Judea.

een lange, hevige discussie: Of ‘veel geredetwist’. Het Griekse woord dat hier wordt gebruikt, is verwant aan een werkwoord dat ‘zoeken’ betekent (zeteo) en duidt op ‘een zoeken’, ‘een vragen’ (Kingdom Interlinear). Dat wijst erop dat de apostelen en de ouderlingen hun best deden om de kwestie op te lossen door vragen te stellen, de kwestie grondig te onderzoeken en ongetwijfeld door openlijk en vrijuit hun mening te geven.

berouw: Het Griekse woord dat hier wordt gebruikt kan letterlijk worden weergegeven met ‘van gedachten veranderen’, wat een verandering in denken, instelling of doel kan inhouden. In deze context heeft ‘berouw’ te maken met iemands band met God. (Zie aantekeningen bij Mt 3:8, 11 en Woordenlijst.)

vruchten die bij berouw passen: Duidt op daden en aanwijzingen waaruit een verandering van denken of instelling zou blijken bij degenen die naar Johannes luisterden (Lu 3:8; Han 26:20; zie aantekeningen bij Mt 3:2, 11 en Woordenlijst ‘Berouw’.)

Heb (...) berouw en keer je om: Het Griekse woord voor ‘berouw hebben’ (metanoeo) betekent letterlijk ‘van gedachten veranderen’ en duidt op een verandering in denken, houding of doel. In deze context houdt berouw in dat iemand zijn band met God wil herstellen. Een zondaar die oprecht berouw heeft, heeft diepe spijt van zijn verkeerde gedrag en is vastbesloten die zonde niet opnieuw te begaan (2Kor 7:10, 11; zie aantekeningen bij Mt 3:2, 8). Oprecht berouw zet een zondaar er bovendien toe aan ‘zich om te keren’, wat betekent dat hij ophoudt met zijn verkeerde gedrag en zich gaat gedragen op een manier die God goedkeurt. Zowel in het Hebreeuws als in het Grieks duiden de werkwoorden voor ‘zich omkeren’ (Hebr.: sjoev; Grieks: strefo of epistrefo) op ‘terugkomen’, ‘teruggaan’ of ‘zich omdraaien’ in letterlijke zin (Ge 18:10; 50:14; Ru 1:6; Han 15:36). Maar als ze in een positieve geestelijke betekenis worden gebruikt, kunnen ze erop duiden dat iemand zich van verkeerd gedrag afwendt en zich tot God keert (1Kon 8:33; Ez 33:11; zie aantekeningen bij Han 15:3 en 26:20).

berouw: Het Griekse woord dat hier wordt gebruikt kan letterlijk worden weergegeven met ‘van gedachten veranderen’, wat een verandering in denken, instelling of doel kan inhouden. In deze context wordt de aansporing om berouw te hebben in verband gebracht met zich tot God keren en wordt dus gedoeld op iemands band met God. Iemand die echt berouw heeft, moet werken doen die bij berouw passen. Met andere woorden, uit zijn daden moet blijken dat er echt een verandering van denken of instelling heeft plaatsgevonden. (Zie aantekeningen bij Mt 3:2, 8, Lu 3:8 en Woordenlijst.)

bekering: Het Griekse woord dat hier wordt gebruikt (epistrofe), komt van een werkwoord dat ‘terugkeren’, ‘omkeren’ betekent (Jo 12:40; 21:20; Han 15:36). In geestelijke zin kan het slaan op zich wenden tot of terugkeren naar de ware God en zich afkeren van afgoden en valse goden. (Teksten waarin dit werkwoord voorkomt: Han 3:19; 14:15; 15:19; 26:18, 20; 2Kor 3:16.) In 1Th 1:9 wordt het werkwoord gebruikt in de zinsnede ‘hoe jullie je afgoden hebben verworpen en je tot God hebben gekeerd’. Aan bekering gaat berouw vooraf. (Zie aantekeningen bij Mt 3:2, 8 en Han 3:19; 26:20.)

van de partij van de farizeeën: Of ‘van de sekte van de farizeeën’. Blijkbaar werden deze christenen in een bepaald opzicht nog steeds vereenzelvigd met hun farizese achtergrond. (Vergelijk de aantekening bij Han 23:6.)

ik ben een farizeeër: Sommige aanwezigen kenden Paulus (Han 22:5). Ze zullen hebben begrepen dat hij door zichzelf een zoon van farizeeën te noemen, hun gemeenschappelijke achtergrond erkende. Ze begrepen dat Paulus geen verkeerde voorstelling van zichzelf gaf, aangezien de farizeeën in het Sanhedrin wisten dat hij een ijverige christen was geworden. Maar in deze context kon Paulus’ uitspraak dat hij een farizeeër was in relatieve zin worden opgevat: Paulus vereenzelvigde zich eerder met de farizeeën dan met de sadduceeën omdat hij net als de farizeeën in de opstanding geloofde. Zo zocht hij een punt van overeenkomst met de aanwezige farizeeën. Blijkbaar hoopte hij met dit controversiële onderwerp bij sommige leden van het Sanhedrin sympathie te wekken voor zijn argument, en die strategie werkte (Han 23:7-9). Paulus’ uitspraak hier in Han 23:6 komt ook overeen met hoe hij zichzelf later beschreef in zijn verdediging voor koning Agrippa (Han 26:5). En toen hij vanuit Rome een brief schreef aan medechristenen in Filippi, had hij het opnieuw over zijn achtergrond als farizeeër (Fil 3:5). Het is ook interessant in Han 15:5 te lezen hoe andere christenen die vroeger farizeeër waren geweest, worden beschreven. (Zie aantekening bij Han 15:5.)

een lange, hevige discussie: Of ‘veel geredetwist’. Het Griekse woord dat hier wordt gebruikt, is verwant aan een werkwoord dat ‘zoeken’ betekent (zeteo) en duidt op ‘een zoeken’, ‘een vragen’ (Kingdom Interlinear). Dat wijst erop dat de apostelen en de ouderlingen hun best deden om de kwestie op te lossen door vragen te stellen, de kwestie grondig te onderzoeken en ongetwijfeld door openlijk en vrijuit hun mening te geven.

wonderen: Of ‘voortekenen’. (Zie aantekening bij Han 2:19.)

wonderen: Of ‘voortekenen’. In de Griekse Geschriften wordt teras (wonder) altijd gebruikt in combinatie met semeion (teken), waarbij beide woorden in het meervoud staan (Mt 24:24; Jo 4:48; Han 7:36; 14:3; 15:12; 2Kor 12:12). Het woord teras duidt in wezen op alles wat ontzag of verwondering wekt. Als het woord duidelijk verwijst naar iets dat in de toekomst zal gebeuren, staat in de aantekening de alternatieve weergave ‘voorteken’.

Jakobus: Deze halfbroer van Jezus is blijkbaar de Jakobus die wordt vermeld in Han 12:17 (zie aantekening) en Ga 1:19 en die het Bijbelboek heeft geschreven dat zijn naam draagt (Jak 1:1).

Jakobus: Waarschijnlijk wordt hiermee Jezus’ halfbroer bedoeld. Misschien was hij na Jezus de oudste, want hij wordt als eerste genoemd van de vier zonen die Jozef en Maria kregen: Jakobus, Jozef, Simon en Judas (Mt 13:55; Mr 6:3; Jo 7:5). Jakobus was ooggetuige van de gebeurtenissen met Pinksteren 33, toen duizenden Joden uit het buitenland die in Jeruzalem op bezoek waren, positief op het goede nieuws reageerden en gedoopt werden (Han 1:14; 2:1, 41). Petrus zei tegen de discipelen: ‘Vertel deze dingen aan Jakobus’, wat erop wijst dat Jakobus de leiding nam in de gemeente in Jeruzalem. Blijkbaar is hij ook de Jakobus die wordt vermeld in Han 15:13; 21:18, 1Kor 15:7, Ga 1:19 (waar hij ‘de broer van de Heer’ wordt genoemd); 2:9, 12 en de schrijver van het boek dat zijn naam draagt (Jak 1:1; Ju 1).

Jakobus: Waarschijnlijk Jezus’ halfbroer en de Jakobus die in Han 12:17 wordt vermeld. (Zie aantekeningen bij Mt 13:55 en Han 12:17.) Toen de besnijdeniskwestie aan ‘de apostelen en ouderlingen in Jeruzalem’ werd voorgelegd, leidde Jakobus blijkbaar de bespreking (Han 15:1, 2). Kennelijk verwijst Paulus naar die gelegenheid als hij zegt dat Jakobus, Cefas (Petrus) en Johannes degenen waren ‘die als steunpilaren golden’ van de gemeente in Jeruzalem (Ga 2:1-9).

Simon, die Petrus wordt genoemd: Petrus wordt in de Bijbel op deze vijf manieren aangeduid: (1) het Griekse ‘Simeon’, dat gelijk is aan de Hebreeuwse vorm van de naam, (2) het Griekse ‘Simon’ (komt net als Simeon van een Hebreeuws werkwoord dat ‘horen’, ‘luisteren’ betekent), (3) ‘Petrus’ (van Petros, een Griekse naam die ‘rotsblok’, ‘steen’ betekent en waarmee hij in de Bijbel als enige wordt aangeduid), (4) ‘Cefas’, van Kefa, het Semitische equivalent van Petrus (misschien verwant aan het Hebreeuwse kefim [rotsen] in Job 30:6 en Jer 4:29), en (5) de combinatie ‘Simon Petrus’ (Han 15:14; Jo 1:42; Mt 16:16).

Simeon: Dat wil zeggen Simon Petrus. Het Griekse Symeon lijkt veel op de Hebreeuwse vorm van de naam (Simeon). Het gebruik van de Griekse vorm van de naam die veel lijkt op de Hebreeuwse vorm, duidt erop dat er tijdens deze vergadering misschien Hebreeuws gesproken werd. Dit is de enige plek in de Bijbel waar de apostel Petrus met deze vorm van de naam wordt aangeduid. (Zie aantekening bij Mt 10:2.)

een volk voor zijn naam: Met deze uitdrukking wordt misschien gezinspeeld op uitspraken in de Hebreeuwse Geschriften waarin over Jehovah wordt gezegd dat hij een volk heeft uitgekozen als zijn speciale bezit (Ex 19:5; De 7:6; 14:2; 26:18, 19). Dit nieuwe volk dat Jehovah’s naam zou dragen, ‘het Israël van God’ genoemd (het geestelijke Israël), zou voortaan ook niet-Joodse gelovigen omvatten (Ga 6:16; Ro 11:25, 26a; Opb 14:1). Ze moesten de lof verkondigen van de God die ze vertegenwoordigden en zijn naam in het openbaar eren (1Pe 2:9, 10). Net als voor het letterlijke Israël had gegolden, gold nu voor het geestelijke Israël wat Jehovah in Jes 43:21 zei: ‘Het volk dat ik voor mij gevormd heb, kan dan mijn lof verkondigen.’ Die eerste christenen maakten moedig bekend dat Jehovah de enige ware God is en stelden alle valse goden aan de kaak die toen vereerd werden (1Th 1:9).

de woorden van de Profeten: De toespraak van Simeon of Simon Petrus (Han 15:7-11) en de bewijzen die Barnabas en Paulus aanvoerden (Han 15:12), brachten bij Jakobus waarschijnlijk toepasselijke teksten in herinnering die licht wierpen op het onderwerp (Jo 14:26). Nadat Jakobus had gezegd dat wat Simeon had verteld ‘klopte met de woorden van de Profeten’, citeerde hij Am 9:11, 12, een boek in het gedeelte van de Hebreeuwse Geschriften dat vaak ‘de Profeten’ wordt genoemd (Mt 22:40; Han 15:16-18; zie aantekening bij Lu 24:44).

in de Wet van Mozes, de Profeten en de Psalmen: Kennelijk groepeerde Jezus hier alle geïnspireerde Hebreeuwse Geschriften op de manier waar de Joden vertrouwd mee waren. Met ‘de Wet’ (Hebr.: Tōrah) worden de Bijbelboeken Genesis tot en met Deuteronomium bedoeld. ‘De Profeten’ (Hebr.: Neviʼim) duidt op de profetische boeken in de Hebreeuwse Geschriften, inclusief de zogenoemde Vroege Profeten (de Bijbelboeken Jozua tot en met Koningen). ‘Psalmen’ slaat op het derde deel, dat de andere boeken van de Hebreeuwse Geschriften omvat en de Geschriften wordt genoemd (Hebr.: Chetoevim of Ketoevim). De aanduiding Psalmen werd gebruikt omdat het het eerste boek van het derde deel was. Het woord Tenach, een Joodse aanduiding voor de Hebreeuwse Geschriften, is gevormd met de eerste letter van elk van de drie delen (TeNaCh). Dat Jezus deze drie termen gebruikte, laat zien dat de canon van de Hebreeuwse Geschriften al vaststond toen hij op aarde was en zijn goedkeuring had.

tent van David: Of ‘hut (huis) van David’. Jehovah beloofde dat Davids koninkrijk ‘eeuwig zou blijven bestaan’ (2Sa 7:12-16). ‘De tent van David’, dat wil zeggen zijn koninklijke huis of dynastie, stortte in toen koning Zedekia werd onttroond (Ez 21:27). Vanaf die tijd zat er geen koning uit Davids geslachtslijn meer op ‘Jehovah’s troon’ in het aardse Jeruzalem (1Kr 29:23). Maar Jehovah zou de symbolische tent van David herbouwen met Davids nakomeling Jezus als de blijvende Koning (Han 2:29-36). Jakobus gaf aan dat de herbouw die Amos had voorspeld (het herstel van het koningschap in Davids geslachtslijn) het bijeenbrengen omvatte van Jezus’ discipelen (Koninkrijkserfgenamen) uit zowel de Joden als de heidenen (Am 9:11, 12).

zodat de mensen die overblijven Jehovah oprecht gaan zoeken: Zoals uit de aantekening bij Han 15:15 blijkt, citeerde Jakobus Am 9:11, 12. Maar delen van dat citaat wijken iets af van de Hebreeuwse tekst die op dit moment beschikbaar is. Er is wel geopperd dat het verschil komt doordat Jakobus citeerde uit de Septuaginta, een Griekse vertaling van de Hebreeuwse Geschriften. Maar toen Jakobus naar Petrus verwees, gebruikte hij een Griekse vorm van de naam die veel lijkt op de Hebreeuwse naam Simeon, wat erop kan duiden dat tijdens deze vergadering Hebreeuws gesproken werd (Han 15:14). Als dat zo is, is een andere mogelijkheid dat Jakobus de verzen in het Hebreeuws citeerde maar dat Lukas het citaat opschreef in de bewoordingen uit de Septuaginta. Die benadering werd door Lukas, Jakobus en andere Bijbelschrijvers gebruikt als ze uit de Hebreeuwse Geschriften citeerden. Hoewel sommige van de verzen die uit de Septuaginta werden geciteerd iets afweken van de Hebreeuwse tekst die tegenwoordig beschikbaar is, heeft Jehovah toegestaan dat de Bijbelschrijvers deze vertaling gebruikten, waardoor zulke citaten deel gingen uitmaken van het geïnspireerde verslag (2Ti 3:16). In verband met dit citaat uit Am 9:12 is het interessant dat in de Septuaginta ‘mensen die overblijven’ staat, terwijl in de beschikbare Hebreeuwse manuscripten ‘wat er over is van Edom’ staat. Sommigen denken dat het verschil komt doordat het Oudhebreeuwse woord voor mensen veel lijkt op het woord voor Edom. Ook de Hebreeuwse woorden voor ‘zoeken’ en ‘in bezit nemen’ lijken op elkaar. Er is wel geopperd dat de weergave van Am 9:12 in de Septuaginta gebaseerd was op een oude Hebreeuwse tekst die afwijkt van de Hebreeuwse tekst die nu beschikbaar is, maar daar is geen zekerheid over. In ieder geval brengen de Septuaginta en de Hebreeuwse masoretische tekst allebei de hoofdgedachte van Jakobus’ argument over: dat Amos voorspelde dat heidenen Jehovah’s naam zouden dragen.

Jehovah: Jakobus zegt in Han 15:14 dat Simeon heeft verteld ‘hoe God (...) zijn aandacht op de heidenen heeft gericht’, en in vers 19 heeft Jakobus het over ‘de heidenen die zich tot God bekeren’. Hij citeert hier uit Am 9:11, 12. In de oorspronkelijke Hebreeuwse tekst komt Gods naam één keer voor, in de uitdrukking ‘verklaart [of ‘zegt’] Jehovah’. Maar het Griekse woord Kurios (Heer) komt hier in Han 15:17 twee keer voor en duidt beide keren op Jehovah. Gezien de context, het verband met de Hebreeuwse Geschriften en het gebruik van Kurios in de Septuaginta en op andere plaatsen in de Griekse Geschriften, zijn er goede redenen om op beide plaatsen in dit vers waar Kurios staat Gods naam te gebruiken. (Zie App. C1 en C3 inleiding en Han 15:17.)

samen met mensen uit alle volken: Dat wil zeggen met niet-Joden of heidenen. Een heiden die zich liet besnijden werd niet langer als iemand uit de volken bezien, maar werd ‘als een geboren Israëliet’, oftewel een Jood (Ex 12:48, 49). In de tijd van Esther waren er veel heidenen die ‘zich bij de Joden aansloten’ (Es 8:17). Het is interessant dat de Septuaginta in Es 8:17 zegt dat deze heidenen ‘zich lieten besnijden en Joden werden’. De profetie in Am 9:11, 12, zoals die hier in Handelingen wordt geciteerd, zei dat ‘mensen uit alle volken’ (onbesneden heidenen) zich zouden aansluiten bij ‘de mensen die overblijven’ van het huis van Israël (Joden en besneden proselieten) en mensen zouden worden ‘die naar mijn [Jehovah’s] naam zijn genoemd’. Op basis van die profetie begrepen de discipelen dat onbesneden mensen uit de volken zich niet hoefden te laten besnijden om voor God aanvaardbaar te zijn.

mensen die naar mijn naam zijn genoemd: Of ‘mensen over wie mijn naam is uitgeroepen’. Als in de Hebreeuwse Geschriften gezegd wordt dat Jehovah’s naam over de Israëlieten werd uitgeroepen of dat ze zijn naam droegen, duidt dat erop dat ze zijn volk waren (De 28:10, vtn.; 2Kr 7:14; Jes 43:7; 63:19; Da 9:19, vtn.). Jehovah verbond zijn naam ook aan Jeruzalem en de tempel, waardoor hij die aanvaardde als een goedgekeurd centrum van de aanbidding van hem (2Kon 21:4, 7).

zegt Jehovah: In dit citaat uit Am 9:12 komt Gods naam (weergegeven met vier Hebreeuwse medeklinkers, getranslitereerd als JHWH) voor in de oorspronkelijke Hebreeuwse tekst. (Zie App. C.)

die deze dingen doet, [vs. 18] die sinds de oudheid bekend zijn: Volgens een ander begrip van de Griekse tekst kan dit ook worden weergegeven met ‘die deze dingen maakt, [vs. 18] die sinds de oudheid bekend zijn’.

de woorden van de Profeten: De toespraak van Simeon of Simon Petrus (Han 15:7-11) en de bewijzen die Barnabas en Paulus aanvoerden (Han 15:12), brachten bij Jakobus waarschijnlijk toepasselijke teksten in herinnering die licht wierpen op het onderwerp (Jo 14:26). Nadat Jakobus had gezegd dat wat Simeon had verteld ‘klopte met de woorden van de Profeten’, citeerde hij Am 9:11, 12, een boek in het gedeelte van de Hebreeuwse Geschriften dat vaak ‘de Profeten’ wordt genoemd (Mt 22:40; Han 15:16-18; zie aantekening bij Lu 24:44).

Het is dan ook mijn beslissing: Of ‘het is dan ook mijn mening (conclusie)’. Lett.: ‘ik oordeel’. De Griekse uitdrukking die hier wordt gebruikt, duidt er niet op dat Jakobus, die op deze vergadering kennelijk de voorzitter was, probeerde zijn eigen mening aan de hele groep op te leggen. Hij legde hun een aanpak ter overweging voor op basis van het bewijsmateriaal dat ze hadden gehoord en op basis van wat de Schrift over de kwestie zei. Een lexicon geeft in deze context de volgende definitie van het Griekse woord: ‘een oordeel vellen nadat diverse factoren in aanmerking zijn genomen’. Het werkwoord dat hier wordt gebruikt duidt dus niet op een formele juridische uitspraak, maar op Jakobus’ mening op basis van de tekst die net was geciteerd.

seksuele immoraliteit: Het Griekse porneia is een algemene term voor alle seksuele activiteiten die volgens de Bijbel ongeoorloofd zijn. Het omvat overspel, prostitutie, seks tussen ongetrouwde personen, homoseksuele handelingen en bestialiteit. (Zie Woordenlijst.)

verstikt vlees: Of ‘wat is gedood zonder het te laten uitbloeden’. Dit verbod omvatte blijkbaar ook dieren die een natuurlijke dood waren gestorven of die waren gestorven doordat een ander dier ze had verwond. In beide gevallen zou het dier niet goed zijn uitgebloed (Ex 22:31; Le 17:15; De 14:21).

Mozes: Jakobus verwees naar de geschriften van Mozes, die niet alleen de wetsvoorschriften omvatten maar ook een verslag van hoe God met Zijn volk omging en aanwijzingen van Zijn wil voordat de wet bestond. Gods kijk op het eten van bloed, op overspel en op afgoderij komt bijvoorbeeld duidelijk aan het licht in Genesis (Gen. 9:3, 4; 20:2-9; 35:2, 4). Jehovah onthulde hiermee principes die voor de hele mensheid bindend zijn, zowel voor Joden als voor heidenen. De beslissing die in Han 15:19, 20 staat, zou het christenen uit de heidenen ‘niet moeilijk maken’. Ze hoefden zich niet te houden aan de vele vereisten van de wet van Mozes. Met de beslissing werd ook respect getoond voor het geweten van Joodse christenen, die jarenlang gewend waren geweest dat Mozes (...) elke sabbat in de synagogen werd voorgelezen. (Zie aantekeningen bij Lu 4:16 en Han 13:15.) De aanbevolen koers zou de band tussen christenen van Joodse en heidense afkomst versterken.

elke sabbat in de synagogen wordt voorgelezen: Zie aantekeningen bij Lu 4:16 en Han 13:15.

stond op om voor te lezen: Geleerden zeggen dat dit de oudst bekende beschrijving is van een dienst in een synagoge. Volgens de Joodse traditie begon de dienst meestal met persoonlijke gebeden terwijl de gemeenteleden het gebouw binnenkwamen, waarna de woorden uit De 6:4-9 en 11:13-21 werden opgezegd. Dan volgden gebeden in het openbaar, waarna er volgens schema hardop een stuk uit de Pentateuch werd voorgelezen. Han 15:21 zegt dat in de eerste eeuw ‘elke sabbat’ zo’n gedeelte werd gelezen. Tijdens het volgende deel van de dienst, waarover dit vers blijkbaar gaat, werd een gedeelte uit de profeten voorgelezen en een les daaruit getrokken. Het was de gewoonte dat de lezer ging staan, en misschien heeft hij wat vrijheid gehad bij het kiezen van het profetische gedeelte. (Zie aantekening bij Han 13:15.)

uit de Wet en de Profeten was voorgelezen: In de eerste eeuw werd ‘elke sabbat’ uit de Schrift voorgelezen (Han 15:21). Een kenmerk van de dienst in de synagoge was het opzeggen van het sjema, dat omschreven kan worden als de geloofsbelijdenis van de Joden (De 6:4-9; 11:13-21). Het sjema is vernoemd naar het eerste woord van het vers dat geciteerd wordt: ‘Luister [Sjemaʽ], Israël: Jehovah, onze God, is één Jehovah’ (De 6:4). Het belangrijkste onderdeel van de dienst was het voorlezen van de Thora, de Pentateuch. In veel synagogen was een schema om de wet in een jaar tijd uit te lezen, maar er waren ook synagogen die daar drie jaar over deden. Er werden ook gedeelten van de Profeten voorgelezen en uitgelegd. Na het voorlezen werd een toespraak gehouden. In de synagoge in Pisidisch Antiochië werd Paulus uitgenodigd om bemoedigende woorden te spreken tot de aanwezigen. (Zie aantekening bij Lu 4:16.)

stond op om voor te lezen: Geleerden zeggen dat dit de oudst bekende beschrijving is van een dienst in een synagoge. Volgens de Joodse traditie begon de dienst meestal met persoonlijke gebeden terwijl de gemeenteleden het gebouw binnenkwamen, waarna de woorden uit De 6:4-9 en 11:13-21 werden opgezegd. Dan volgden gebeden in het openbaar, waarna er volgens schema hardop een stuk uit de Pentateuch werd voorgelezen. Han 15:21 zegt dat in de eerste eeuw ‘elke sabbat’ zo’n gedeelte werd gelezen. Tijdens het volgende deel van de dienst, waarover dit vers blijkbaar gaat, werd een gedeelte uit de profeten voorgelezen en een les daaruit getrokken. Het was de gewoonte dat de lezer ging staan, en misschien heeft hij wat vrijheid gehad bij het kiezen van het profetische gedeelte. (Zie aantekening bij Han 13:15.)

uit de Wet en de Profeten was voorgelezen: In de eerste eeuw werd ‘elke sabbat’ uit de Schrift voorgelezen (Han 15:21). Een kenmerk van de dienst in de synagoge was het opzeggen van het sjema, dat omschreven kan worden als de geloofsbelijdenis van de Joden (De 6:4-9; 11:13-21). Het sjema is vernoemd naar het eerste woord van het vers dat geciteerd wordt: ‘Luister [Sjemaʽ], Israël: Jehovah, onze God, is één Jehovah’ (De 6:4). Het belangrijkste onderdeel van de dienst was het voorlezen van de Thora, de Pentateuch. In veel synagogen was een schema om de wet in een jaar tijd uit te lezen, maar er waren ook synagogen die daar drie jaar over deden. Er werden ook gedeelten van de Profeten voorgelezen en uitgelegd. Na het voorlezen werd een toespraak gehouden. In de synagoge in Pisidisch Antiochië werd Paulus uitgenodigd om bemoedigende woorden te spreken tot de aanwezigen. (Zie aantekening bij Lu 4:16.)

ouderlingen: Lett.: ‘oudere mannen’. Hier verwijst het Griekse presbuteros naar personen die een verantwoordelijke positie hadden in de christelijke gemeente in de eerste eeuw. De ouderlingen van de gemeente in Jeruzalem worden in één adem met de apostelen genoemd als degenen naar wie Paulus, Barnabas en een paar andere broeders uit Syrisch Antiochië toe gingen om de besnijdeniskwestie op te lossen. Dus net zoals een aantal oudsten in het letterlijke Israël op nationaal niveau de leiding hadden, vormden deze ouderlingen samen met de apostelen een besturend lichaam voor alle christelijke gemeenten in de eerste eeuw. Dat wijst erop dat de oorspronkelijke groep die als besturend lichaam fungeerde, de 12 apostelen, nu was uitgebreid (Han 1:21, 22, 26; zie aantekeningen bij Mt 16:21 en Han 11:30).

de apostelen en de ouderlingen: Zie aantekening bij Han 15:2.

Claudius Lysias aan Zijne Excellentie, gouverneur Felix: Gegroet!: Dit was in de oudheid een gebruikelijke inleiding van brieven. Eerst werd de schrijver vermeld, dan de persoon tot wie de brief gericht was en daarna kwam er een gebruikelijke begroeting met het Griekse chairo, dat letterlijk ‘zich verheugen’ betekent. Het bracht de gedachte over: ‘Mag het je goed gaan.’ Dit woord komt veel voor in niet-Bijbelse brieven op papyrus. In deze context kan het woord goed worden weergegeven met ‘Gegroet!’ Een vergelijkbare inleiding van een brief is te vinden in Han 15:23 en Jak 1:1. (Zie aantekening bij Han 15:23.)

Gegroet!: Het Griekse chairo, dat letterlijk ‘zich verheugen’ betekent, wordt hier als groet gebruikt en brengt de gedachte over: ‘Mag het je goed gaan.’ De inleiding van deze brief over de besnijdenis, die naar de gemeenten werd gestuurd, volgde de manier van schrijven die gebruikelijk was voor die tijd. Eerst werd de schrijver vermeld, daarna de geadresseerde en dan volgde de gebruikelijke begroeting. (Zie aantekening bij Han 23:26.) Van alle brieven in de Griekse Geschriften gebruikt alleen de brief van Jakobus dezelfde begroeting als deze brief van het eerste-eeuwse besturende lichaam (Jak 1:1). De discipel Jakobus was betrokken bij het opstellen van deze brief, wat de conclusie ondersteunt dat de Jakobus die de brief schreef die zijn naam draagt, dezelfde Jakobus is die een belangrijk aandeel had aan de vergadering die in Handelingen 15 beschreven wordt.

jullie in verwarring te brengen: Of ‘jullie omver te werpen’. ‘Jullie’ is hier een weergave van het Griekse ‘de zielen van jullie’. Psuche, dat traditioneel wordt weergegeven met ‘ziel’, duidt hier op de persoon zelf en wordt daarom weergegeven met het voornaamwoord jullie. (Zie Woordenlijst.)

unanieme: Lett.: ‘gelijkgezinde (van één geest)’. Het Griekse homothumadon komt meerdere keren in Handelingen voor, vaak om de unieke eenheid onder de eerste christenen te beschrijven. Enkele voorbeelden: ‘eensgezind’ (Han 1:14; 2:46) en ‘gezamenlijk’ (Han 4:24).

die zich met hart en ziel inzetten voor: Hier wordt het meervoud van het Griekse psuche gebruikt, dat vaak wordt weergegeven met ziel. Het kan slaan op een persoon of op het leven van een persoon. (Zie Woordenlijst ‘Ziel’.) De volledige uitdrukking kan worden opgevat als ‘hun leven (ziel) op het spel zetten voor’, ‘hun leven (zichzelf) wijden aan’.

verstikt vlees: Of ‘wat is gedood zonder het te laten uitbloeden’. Dit verbod omvatte blijkbaar ook dieren die een natuurlijke dood waren gestorven of die waren gestorven doordat een ander dier ze had verwond. In beide gevallen zou het dier niet goed zijn uitgebloed (Ex 22:31; Le 17:15; De 14:21).

seksuele immoraliteit: Het Griekse porneia is een algemene term voor alle seksuele activiteiten die volgens de Bijbel ongeoorloofd zijn. Het omvat overspel, prostitutie, seks tussen ongetrouwde personen, homoseksuele handelingen en bestialiteit. (Zie Woordenlijst.)

blijf je onthouden van: Of ‘houd je ver van’. Het werkwoord dat hier wordt gebruikt, kan worden toegepast op alle praktijken die erna worden genoemd. Christenen moesten zich onthouden van afgoderij, seksuele immoraliteit en het eten van vlees van dieren die verstikt en dus niet goed uitgebloed waren. Wat betreft het zich onthouden van bloed, gaat de betekenis van dit werkwoord verder dan geen bloed eten. Het duidt erop dat elk misbruik van bloed vermeden moet worden uit respect voor de heiligheid ervan (Le 17:11, 14; De 12:23).

blijf je onthouden (...) van bloed: Dit gebod is gebaseerd op Gods verbod op het eten van bloed dat hij aan Noach en zijn zonen gaf en dus aan de hele mensheid (Ge 9:4-6). Acht eeuwen later nam God dit gebod ook op in zijn wet voor de Israëlieten (Le 17:13-16). Vijftien eeuwen daarna bevestigde hij dit gebod voor de christelijke gemeente, zoals hier wordt vermeld. In Gods ogen is zich onthouden van bloed net zo belangrijk als zich onthouden van afgoderij en seksuele immoraliteit.

verstikt vlees: Zie aantekening bij Han 15:20.

seksuele immoraliteit: Zie aantekening bij Han 15:20.

Wij wensen jullie het beste toe! Of ‘wij wensen jullie een goede gezondheid toe’, ‘vaarwel’. Het Griekse woord dat hier wordt gebruikt was in die tijd gebruikelijk in brieven. Het hoeft niet te betekenen dat de vereisten die direct ervoor vermeld worden gezondheidsmaatregelen waren en dat er geïmpliceerd werd: ‘Als je je van die dingen onthoudt, zul je een betere gezondheid hebben.’ Het was een slotformule waarmee de ontvanger kracht, gezondheid en geluk werd toegewenst. De uitdrukking komt qua betekenis overeen met het Hebreeuwse sjalōm, waarmee iemand vrede werd toegewenst (Ex 4:18; Re 18:6; 19:20; 1Sa 1:17). Eén vertaling van de Griekse Geschriften in modern Hebreeuws (in App. C4 J22 genoemd) geeft het weer met sjalōm lakhem: ‘Vrede zij met je!’

Sommige latere Griekse manuscripten en oude vertalingen in andere talen voegen, met kleine variaties in de bewoordingen, het volgende toe: ‘Maar Silas vond het een goed idee daar langer te blijven en Judas vertrok alleen naar Jeruzalem.’ Maar die woorden komen niet voor in de oudste en betrouwbaarste manuscripten en maken dus geen deel uit van de oorspronkelijke tekst van Handelingen. Waarschijnlijk was dit een kanttekening die bedoeld was om Han 15:40 te verklaren. Na verloop van tijd werd die aan een minderheid van de manuscripten toegevoegd. (Zie App. A3.)

het woord van Jehovah: Deze uitdrukking komt uit de Hebreeuwse Geschriften, waar die voorkomt als combinatie van een Hebreeuwse term voor ‘woord’ en Gods naam. Deze uitdrukking en de uitdrukking ‘Jehovah’s woord’ komen in zo’n 200 verzen voor. (Enkele voorbeelden: 2Sa 12:9; 24:11; 2Kon 7:1; 20:16; 24:2; Jes 1:10; 2:3; 28:14; 38:4; Jer 1:4; 2:4; Ez 1:3; 6:1; Ho 1:1; Mi 1:1; Za 9:1.) In een vroeg exemplaar van de Septuaginta wordt in Za 9:1 het Griekse woord logos gevolgd door Gods naam in Oudhebreeuwse letters (). Deze boekrol van perkament is gevonden in Nachal Chever, in de woestijn van Judea, bij de Dode Zee, en wordt gedateerd tussen 50 v.Chr. en 50 n.Chr. De redenen waarom de Nieuwewereldvertaling in de hoofdtekst de uitdrukking ‘het woord van Jehovah’ gebruikt terwijl in veel Griekse manuscripten van Han 8:25 ‘het woord van de Heer’ staat, zijn te vinden in App. C3 inleiding en Han 8:25.

het woord van Jehovah: Zie aantekening bij Han 8:25 en App. C3 inleiding en Han 15:35.

Jehovah’s woord: Zie aantekening bij Han 8:25 en App. C3 inleiding en Han 15:36.

het woord van Jehovah: Deze uitdrukking komt uit de Hebreeuwse Geschriften, waar die voorkomt als combinatie van een Hebreeuwse term voor ‘woord’ en Gods naam. Deze uitdrukking en de uitdrukking ‘Jehovah’s woord’ komen in zo’n 200 verzen voor. (Enkele voorbeelden: 2Sa 12:9; 24:11; 2Kon 7:1; 20:16; 24:2; Jes 1:10; 2:3; 28:14; 38:4; Jer 1:4; 2:4; Ez 1:3; 6:1; Ho 1:1; Mi 1:1; Za 9:1.) In een vroeg exemplaar van de Septuaginta wordt in Za 9:1 het Griekse woord logos gevolgd door Gods naam in Oudhebreeuwse letters (). Deze boekrol van perkament is gevonden in Nachal Chever, in de woestijn van Judea, bij de Dode Zee, en wordt gedateerd tussen 50 v.Chr. en 50 n.Chr. De redenen waarom de Nieuwewereldvertaling in de hoofdtekst de uitdrukking ‘het woord van Jehovah’ gebruikt terwijl in veel Griekse manuscripten van Han 8:25 ‘het woord van de Heer’ staat, zijn te vinden in App. C3 inleiding en Han 8:25.

van Jehovah: In Handelingen wordt de uitdrukking onverdiende goedheid meestal in verband gebracht met God (Han 11:23; 13:43; 20:24, 32). In Han 14:26 staat de vergelijkbare uitdrukking ‘aan de onverdiende goedheid van God waren toevertrouwd’. (Zie App. C3 inleiding en Han 15:40.)

Media

Handelingen van apostelen: Paulus’ tweede zendingsreis (Han 15:36–18:22) c. 49-52
Handelingen van apostelen: Paulus’ tweede zendingsreis (Han 15:36–18:22) c. 49-52

De gebeurtenissen staan in chronologische volgorde

1. Paulus en Barnabas gaan uit elkaar; Paulus reist met Silas maar Barnabas met Johannes (ook Markus genoemd) (Han 15:36-41)

2. Paulus gaat naar Derbe en dan naar Lystra, waar hij Timotheüs uitkiest om met hem mee te gaan (Han 16:1-4)

3. Heilige geest verbiedt Paulus het woord in Asia bekend te maken; Paulus reist door Frygië en Galatië en komt bij Mysië (Han 16:6, 7)

4. Als Paulus en zijn reisgenoten naar Troas reizen, krijgt Paulus een visioen van een Macedoniër die de broeders vraagt naar Macedonië te komen (Han 16:8-10)

5. Paulus en zijn reisgenoten varen van Troas naar Neapolis en gaan vandaar naar Filippi (Han 16:11, 12)

6. Bij een rivier buiten een poort van Filippi spreekt Paulus met enkele vrouwen; Lydia en haar huisgenoten worden gedoopt (Han 16:13-15)

7. Paulus en Silas worden in Filippi gevangengezet; de bewaker en zijn huisgenoten worden gedoopt (Han 16:22-24, 31-33)

8. Paulus vraagt om officiële excuses; de magistraten doen de broeders uitgeleide uit de gevangenis; Paulus bezoekt Lydia en bouwt de pasgedoopte christenen op (Han 16:37-40)

9. Paulus en zijn reisgenoten gaan via Amfipolis en Apollonia naar Thessalonika (Han 17:1)

10. Paulus predikt in Thessalonika; sommige Joden en ook veel Grieken worden gelovigen; jaloerse Joden zorgen voor grote onrust in de stad (Han 17:2-5)

11. Paulus en Silas gaan naar Berea, waar ze in de synagoge prediken; Joden uit Thessalonika brengen het volk in verwarring (Han 17:10-13)

12. Paulus reist over zee naar Athene, maar Silas en Timotheüs blijven in Berea (Han 17:14, 15)

13. In Athene spreekt Paulus op de Areopagus; sommigen worden gelovigen (Han 17:22, 32-34)

14. Paulus blijft anderhalf jaar in Korinthe en onderwijst het woord van God; sommigen verzetten zich tegen hem maar velen gaan geloven en laten zich dopen (Han 18:1, 8, 11)

15. Vanuit Kenchrea, een haven van Korinthe, vaart Paulus samen met Priskilla en Aquila naar Efeze, waar Paulus in de synagoge predikt (Han 18:18, 19)

16. Paulus vaart naar Cesarea, maar Priskilla en Aquila blijven in Efeze; blijkbaar gaat Paulus naar Jeruzalem en daarna naar Syrisch Antiochië (Han 18:20-22)