Handelingen van apostelen 19:1-41
Voetnoten
Aantekeningen
de doop van Johannes: Door deze doop liet iemand in het openbaar zien dat hij berouw had van zijn zonden tegen de wet die Jehovah aan Mozes gegeven had, een wet waaraan de Joden hadden beloofd zich te houden (Ex 24:7, 8). Maar de doop van Johannes was niet meer geldig na Pinksteren 33, toen er een eind kwam aan het wetsverbond (Ro 10:4; Ga 3:13; Ef 2:13-15; Kol 2:13, 14). Vanaf die tijd was de enige doop die door Jehovah werd goedgekeurd de doop waartoe Jezus zijn discipelen opdracht had gegeven (Mt 28:19, 20). De gebeurtenissen waarbij Apollos betrokken was, vonden plaats rond het jaar 52.
De doop van Johannes: Zie aantekening bij Han 18:25.
De Weg: Een aanduiding die in Handelingen wordt gebruikt voor de christelijke levenswijze en voor de christelijke gemeente in de eerste eeuw. Misschien is de aanduiding gebaseerd op Jezus’ uitspraak in Jo 14:6: ‘Ik ben de weg.’ Over de volgelingen van Jezus werd gezegd dat ze hoorden bij ‘De Weg’, dat wil zeggen dat ze in hun manier van leven Jezus’ voorbeeld volgden (Han 19:9). Zijn leven draaide om de aanbidding van de enige ware God, Jehovah. Bij christenen was deze levenswijze ook gericht op geloof in Jezus Christus. Ergens na het jaar 44 werden de discipelen van Jezus in Syrisch Antiochië ‘door Gods voorzienigheid voor het eerst christenen genoemd’ (Han 11:26). Maar zelfs daarna sprak Lukas nog steeds over de gemeente als ‘De Weg’ of ‘deze Weg’ (Han 19:23; 22:4; 24:22; zie aantekeningen bij Han 18:25 en 19:23).
De Weg: Zoals uit de aantekening bij Han 9:2 blijkt, werd ‘De Weg’ in de eerste eeuw gebruikt als aanduiding voor de christelijke gemeente. Bij het ware christendom gaat het niet om de buitenkant of om formele aanbidding. Het is een manier van leven waarbij de aanbidding van God centraal staat en iemand zich laat leiden door Zijn geest (Jo 4:23, 24). In de Syrische Pesjitta staat ‘de weg van God’, de Latijnse Vulgaat (Clementina) zegt ‘de weg van de Heer’ en sommige vertalingen van de Griekse Geschriften in het Hebreeuws (in App. C4 J17, 18 genoemd) gebruiken hier Gods naam en zeggen: ‘Jehovah’s weg’.
De Weg: Zie aantekeningen bij Han 9:2; 19:23 en Woordenlijst.
de school van Tyrannus: Of ‘de gehoorzaal van Tyrannus’. Er wordt niets gezegd over het doel waarvoor de school was opgericht, maar kennelijk mocht Paulus de school gebruiken, misschien een aantal uren per dag. Een paar oude manuscripten voegen toe ‘van het vijfde tot het tiende uur’, dat wil zeggen van ongeveer 11.00 tot ongeveer 16.00 uur. Dat deze zinsnede in verschillende vroege manuscripten ontbreekt, wijst erop dat die geen deel uitmaakt van de oorspronkelijke tekst. Maar sommigen opperen dat de vermelde tijden redelijk lijken en misschien een weergave vormen van Paulus’ dagelijkse schema in Efeze, ook al is dit een toevoeging. Het zou erop duiden dat Paulus de gelegenheid aangreep om de discipelen tijdens die hete maar rustige uren van de dag te onderwijzen als velen ophielden met werken om rust te nemen.
Asia: Zie Woordenlijst.
doeken en schorten: De doeken kunnen zakdoeken geweest zijn die Paulus om zijn voorhoofd droeg om te voorkomen dat het zweet in zijn ogen liep. Schorten werden gedragen door arbeiders, wat kan betekenen dat Paulus naast de prediking zijn vak als tentenmaker uitoefende, misschien vroeg in de ochtend (Han 20:34, 35).
magie: Of ‘toverkunst’. Het Griekse woord voor magie is perierga, ‘nieuwsgierigheid’. Een lexicon zegt dat het woord ‘duidt op ongepaste of verkeerde nieuwsgierigheid (...) zoals bij magie’ (A Greek-English Lexicon of the New Testament and Other Early Christian Literature, derde editie, 2000). Het wordt gebruikt om te beschrijven wat personen deden die zich met de hulp van boze geesten in verboden dingen verdiepten. Veel mensen in Efeze hielden zich bezig met magie en andere vormen van demonisme. Toen Paulus zijn geïnspireerde brief aan de Efeziërs schreef, spoorde hij hen aan de complete wapenrusting van God aan te trekken zodat ze tegen slechte geestenmachten konden vechten (Ef 6:11, 12).
50.000 zilverstukken: Als met ‘zilverstukken’ drachmen of denarii bedoeld worden, zou een arbeider 50.000 dagen moeten werken om dat bedrag te verdienen, wat met een zevendaagse werkweek zou neerkomen op zo’n 137 jaar.
het woord van Jehovah: Deze uitdrukking komt uit de Hebreeuwse Geschriften, waar die voorkomt als combinatie van een Hebreeuwse term voor ‘woord’ en Gods naam. Deze uitdrukking en de uitdrukking ‘Jehovah’s woord’ komen in zo’n 200 verzen voor. (Enkele voorbeelden: 2Sa 12:9; 24:11; 2Kon 7:1; 20:16; 24:2; Jes 1:10; 2:3; 28:14; 38:4; Jer 1:4; 2:4; Ez 1:3; 6:1; Ho 1:1; Mi 1:1; Za 9:1.) In een vroeg exemplaar van de Septuaginta wordt in Za 9:1 het Griekse woord logos gevolgd door Gods naam in Oudhebreeuwse letters (). Deze boekrol van perkament is gevonden in Nachal Chever, in de woestijn van Judea, bij de Dode Zee, en wordt gedateerd tussen 50 v.Chr. en 50 n.Chr. De redenen waarom de Nieuwewereldvertaling in de hoofdtekst de uitdrukking ‘het woord van Jehovah’ gebruikt terwijl in veel Griekse manuscripten van Han 8:25 ‘het woord van de Heer’ staat, zijn te vinden in App. C3 inleiding en Han 8:25.
het woord van Jehovah: Zie aantekening bij Han 8:25 en App. C3 inleiding en Han 19:20.
De Weg: Een aanduiding die in Handelingen wordt gebruikt voor de christelijke levenswijze en voor de christelijke gemeente in de eerste eeuw. Misschien is de aanduiding gebaseerd op Jezus’ uitspraak in Jo 14:6: ‘Ik ben de weg.’ Over de volgelingen van Jezus werd gezegd dat ze hoorden bij ‘De Weg’, dat wil zeggen dat ze in hun manier van leven Jezus’ voorbeeld volgden (Han 19:9). Zijn leven draaide om de aanbidding van de enige ware God, Jehovah. Bij christenen was deze levenswijze ook gericht op geloof in Jezus Christus. Ergens na het jaar 44 werden de discipelen van Jezus in Syrisch Antiochië ‘door Gods voorzienigheid voor het eerst christenen genoemd’ (Han 11:26). Maar zelfs daarna sprak Lukas nog steeds over de gemeente als ‘De Weg’ of ‘deze Weg’ (Han 19:23; 22:4; 24:22; zie aantekeningen bij Han 18:25 en 19:23).
De Weg: Zoals uit de aantekening bij Han 9:2 blijkt, werd ‘De Weg’ in de eerste eeuw gebruikt als aanduiding voor de christelijke gemeente. Bij het ware christendom gaat het niet om de buitenkant of om formele aanbidding. Het is een manier van leven waarbij de aanbidding van God centraal staat en iemand zich laat leiden door Zijn geest (Jo 4:23, 24). In de Syrische Pesjitta staat ‘de weg van God’, de Latijnse Vulgaat (Clementina) zegt ‘de weg van de Heer’ en sommige vertalingen van de Griekse Geschriften in het Hebreeuws (in App. C4 J17, 18 genoemd) gebruiken hier Gods naam en zeggen: ‘Jehovah’s weg’.
Artemistempeltjes: Artemis van Efeze was een vruchtbaarheidsgodin die in steden in heel Klein-Azië werd aanbeden (Han 19:27). Van de versieringen op de beelden van Artemis wordt gezegd dat het vele borsten, eieren of de testikels van geofferde stieren zijn. De mummieachtige onderste helft van haar lichaam was met diverse symbolen en dieren versierd. Hoewel er een Griekse maagdelijke godin van de jacht was die de naam Artemis droeg, heeft Artemis van Efeze weinig gemeen met de Griekse godin van de klassieke mythologie. De Romeinse naam voor Artemis was Diana.
enkele personen die de feesten en spelen organiseerden: Lett.: ‘enkelen van de Asiarchen’. Deze hoge ambtenaren of vooraanstaande mannen in de Romeinse provincie Asia waren blijkbaar uitgekozen vanwege hun invloed en rijkdom. Ze hielden toezicht op de openbare spelen in de provincie en financierden die ook.
proconsuls: Een proconsul was de gouverneur van een provincie die door de Romeinse senaat werd bestuurd. Hij had rechterlijke en militaire macht. Hoewel de senaat toezicht hield op wat hij deed, oefende hij in de provincie het hoogste gezag uit. Een provincie had maar één proconsul, dus het meervoud wordt hier kennelijk in algemene zin gebruikt. Efeze was de hoofdstad van de Romeinse provincie Asia en daar zetelde de proconsul. (Zie Woordenlijst ‘Asia’.)
Media
In Efeze zijn een aantal inscripties gevonden waarin de zilversmeden van die stad worden vermeld. De inscriptie op de afbeelding dateert uit de derde eeuw en vermeldt dat ze eer gaven aan de proconsul Valerius Festus als hun weldoener en vanwege zijn werk aan de haven. De inscriptie bevestigt hoe belangrijk de zilversmeden waren en dat ze zich verenigd hadden in een gilde. In Handelingen wordt verteld over de rel die door de zilversmeden ontstond toen ze hun winst van de verkoop van hun ‘zilveren Artemistempeltjes’ zagen afnemen (Han 19:24).
Het theater dat je in dit filmpje ziet, bood plaats aan 25.000 toeschouwers, waarmee het in de tijd van Paulus het grootste theater in Klein-Azië was. Het theater lag op het kruispunt van twee hoofdwegen en maakte een belangrijk deel uit van het leven in die stad. Romeinse theaters werden niet alleen gebruikt voor toneelvoorstellingen, maar ook voor debatten. Dit was het theater waar een menigte Paulus’ reisgenoten naartoe sleepte toen Demetrius en andere zilversmeden een oproer tegen Paulus stichtten (Han 19:23-28).
1. Theater
2. Agora
3. Via Arcadiana
4. Gymnasium (gebouwd eind eerste eeuw)