Doorgaan naar inhoud

BIJBELVERZEN UITGELEGD

Johannes 14:6 — ‘Ik ben de weg en de waarheid en het leven’

Johannes 14:6 — ‘Ik ben de weg en de waarheid en het leven’

 ‘Jezus antwoordde hem: “Ik ben de weg en de waarheid en het leven. Alleen via mij kun je bij de Vader komen”’ (Johannes 14:6, Nieuwewereldvertaling).

 ‘Jezus zei tegen hem: Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven. Niemand komt tot de Vader dan door Mij’ (Johannes 14:6, Herziene Statenvertaling).

Betekenis van Johannes 14:6

 Als iemand de Vader, Jehovah a God, wil aanbidden, dan moet hij de belangrijke rol van Jezus erkennen.

 ‘Ik ben de weg.’ Jezus opent ‘de weg’ tot God. Hij biedt aanvaardbare toegang tot God. Wie bijvoorbeeld tot God bidt, moet dat doen in Jezus’ naam (Johannes 16:23, 24). De dood van Jezus maakt het voor mensen mogelijk met God te worden verzoend, weer in zijn gunst te komen (Romeinen 5:8-11). Daarnaast liet Jezus door zijn voorbeeld zien hoe je moet leven om Gods goedkeuring te krijgen (Johannes 13:15).

 ‘Ik ben (...) de waarheid.’ Jezus sprak en leefde in harmonie met de waarheid (1 Petrus 2:22). Door naar hem te luisteren kom je achter de waarheid over God (Johannes 8:31, 32). Jezus was ook ‘de waarheid’ omdat hij profetieën uit de Bijbel vervulde. Door hem werden Gods beloften realiteit (Johannes 1:17; 2 Korinthiërs 1:19, 20; Kolossenzen 2:16, 17).

 ‘Ik ben (...) het leven.’ Jezus gaf zijn leven zodat wie in hem gelooft eeuwig kan leven (Johannes 3:16, 36). Hij is ook ‘het leven’ voor wie gestorven zijn, omdat hij ze weer tot leven zal wekken (Johannes 5:28, 29; 11:25).

 ‘Alleen via mij kun je bij de Vader komen.’ Wie in een goedgekeurde verhouding tot God wil komen, moet de unieke rol van Jezus accepteren. Dat doe je door tot God te bidden in Jezus’ naam, waarmee je laat zien dat je het gezag van Jezus Christus erkent (Johannes 15:16). En je moet erkennen dat redding alleen mogelijk is dankzij Jezus (Handelingen 4:12; Filippenzen 2:8-11).

Context van Johannes 14:6

 In Johannes 13 tot 17 staat de afscheidsraad die Jezus zijn 11 trouwe apostelen gaf op de avond voor zijn dood. In hoofdstuk 14 moedigde hij zijn discipelen aan op hem en zijn Vader te vertrouwen, van ze te houden en ze te gehoorzamen (Johannes 14:1, 12, 15-17, 21, 23, 24). Hij onthulde wat een hechte band hij met de Vader had (Johannes 14:10, 20, 28, 31). Hoewel hij al gauw terug zou gaan naar de hemel, stelde hij zijn discipelen gerust dat hij ze niet in de steek zou laten (Johannes 14:18). Hij beloofde ze ook een ‘helper’, die hij aanduidde als ‘de heilige geest, die de Vader in mijn naam zal sturen’ (Johannes 14:25-27). Zo bereidde hij zijn volgelingen voor op de uitdagingen waar ze mee te maken zouden krijgen.